Een voederwaardeverlies van ruwvoer van 5 procent betekent op een melkveebedrijf van gemiddelde omvang (zeventig melkkoeien) een directe schadepost van bijna € 5.000,- per jaar. De indirecte schade is nog groter: door afname van de smakelijkheid van ruwvoer, is ook de drogestofopname uit eigen ruwvoer lager. Daarnaast zijn de kosten die meer voerresten met zich meebrengen en het negatieve effect op gezondheid van de koeien twee andere indirecte schadeposten. Een vuistregel voor voederwaardeverlies is: als een gras- of maïskuil een hogere temperatuur heeft (20 graden hoger dan de omgevingstemperatuur) gedurende een periode van vijf dagen, dan bedraagt het verlies van de kuil ongeveer 100 VEM (10 procent).
Voersnelheid
Melkveebedrijven met summerfeeding behouden in de zomer weliswaar dezelfde behoefte aan kuil, maar zouden in de zomer toch een hogere voersnelheid moeten nastreven. Daar waar over het algemeen een voersnelheid van 1,5 meter in de winter volstaat, moet dit in de zomer minimaal twee meter zijn om broei te voorkomen. Op bedrijven waar melkkoeien (gedeeltelijk) worden geweid, zijn zeker maatregelen nodig om toch een voldoende voersnelheid te realiseren. De hoogte van de kuil moet minimaal gehalveerd worden als 50 procent van de drogestofopname uit weidegras komt. Door in het voorjaar de snijmaïs in de silo vlak te trekken en beneden de silowand in te kuilen, gaat de voersnelheid omhoog en worden broei en schimmels voorkomen. Een glad snijvlak van de kuil, door te snijden of te frezen in plaats van te happen, geeft minder zuurstof in de kuil. Minder luchtintreding zorgt ervoor dat gisten en schimmels niet geactiveerd worden en voorkomt dus broei.