Puzzelen voor een optimaal resultaat

10 oktober 2016
-
2 minuten

Extreme variatie in ruwvoerkwaliteit vergt een specifieke aanpak van het rantsoen. Waar de graskuilen in het zuiden nu de beste kwaliteit laten zien, staat daar dit jaar ook de slechtste maïs. Volop aandacht voor de juiste aanvulling en een tijdige aanpassing van het rantsoen is dus geboden!

Matige eiwitgehaltes

Na een winter die eigenlijk geen winter genoemd kon worden, kreeg de bodem op veel plekken in het land niet de kans om op te drogen. Hierdoor kon niet altijd op tijd worden bemest. Waar wel op tijd bemest kon worden, was de stikstof nog niet volledig beschikbaar gekomen voor de vroege eerste snede (begin mei), doordat april relatief koud was. We zien dan ook matige ruw eiwitgehaltes in deze vroege eerste snedes die voor 15 mei gemaaid zijn (gemiddeld 15,6% ruw eiwit, variërend van 10% tot 20% ruw eiwit). De stikstof is later in mei wel beschikbaar gekomen en benut. Echter, op veel plekken waar de eerste snede later gemaaid is, is het gewas in korte tijd hard doorgegroeid en heeft het gras in verhouding meer stengel gekregen dan blad. Hierdoor zien we juist lagere eiwitgehaltes in de kuilen die na 15 mei gemaaid zijn (gemiddeld 14,4% ruw eiwit). Ook zien we een duidelijke afname in voederwaarde naarmate later in het seizoen gemaaid is. De vroege eerste snedes bevatten nog 954 VEM, terwijl de kuilen die tussen 15 mei en 1 juni gemaaid zijn, gemiddeld slechts 909 VEM bevatten (figuur 1). Figuur 1 laat ook de verschillen tussen de verschillende regio’s zien. In het zuiden van het land heeft iedereen tegelijk gemaaid: de eerste snede in de eerste week van mei en de tweede snede in de tweede week van juni. Beide droge periodes waarin het gewas droog in de kuil is gekomen. De eerste snedes uit het noorden van het land liggen juist tussen deze periodes in en zijn over het algemeen wat natter.

Figuur 1: VEM van de voorjaarskuilen gemaaid tussen 1 april en 20 juni 2016, verdeeld over de regio’s Noord, Oost, West en Zuid in Nederland

Hoge suikergehaltes in het zuiden

Opvallend is dat suikergehaltes laag zijn in de kuilen die na 15 mei gemaaid zijn, maar extreem hoog zijn in de vroege eerste snedes die voor 15 mei gemaaid zijn. Deze kuilen bevatten gemiddeld 131 gram suiker per kilo drogestof. In het zuiden van het land heeft zelfs 53% van alle kuilen die voor 15 mei gemaaid zijn, een suikergehalte van meer dan 150 gram per kilo drogestof. Doordat deze kuilen over het algemeen droog zijn (gemiddeld 49% drogestof), komt de suiker niet overal snel beschikbaar. Dit betekent niet dat de passagesnelheid niet hoog is. Gemiddelde gehaltes ruwe celstof van 233 gram per kilo drogestof, acid detergent lignin (ADL) van 16 gram per kilo drogestof en een verteringscoëfficiënt van 80,1% geven aan dat de vroege eerste snedes juist erg snel verteerbaar zijn en weinig structuur bevatten. De latere eerste snedes zijn over het algemeen wat natter, hebben een lagere voederwaarde en zijn juist rijk aan structuur. Ook de tweede snedes die weer wat droger zijn, bevatten hoge ruwe celstof en ADLgehaltes en zijn dus rijk aan structuur.

De hoge drogestofgehaltes in de vroege voorjaarskuilen vormen in combinatie met lage azijnzuurgehaltes en een hoge pH een groot risico op broei. Het is daarom extra belangrijk de voersnelheid op peil te houden en dagelijks een vers rantsoen aan te bieden.

Figuur 2: Suikergehaltes van de voorjaarskuilen gemaaid tussen 1 april en 20 juni 2016, verdeeld over de regio’s Noord, Oost, West en Zuid in Nederland

Grote regionale variatie in snijmaïs

Door de grote regionale verschillen in neerslag gedurende het voorjaar, zijn er grote verschillen in opbrengst en kwaliteit van snijmaïs ontstaan. April was in het hele land een natte, koude maand, waardoor de maïs wat later de grond in ging dan normaal. Op plekken waar geen overmatige neerslag gevallen is, is hij door de hoge temperaturen echter goed gegroeid. Daar zijn prima opbrengsten en goede kwaliteit geoogst. Dit geldt met name in het noorden en oosten van het land. Er zijn echter ook veel gebieden waar men extreme hoeveelheden neerslag (en hagel) te verwerken kreeg. Dit heeft lokaal tot drama’s geleid. Hier en daar is opnieuw ingezaaid of wat hersteld met bladbemesting. Met name in het zuiden van het land valt de opbrengst niet mee en zal de vraag naar ruwvoer stijgen. De Heus Ruwvoermix is een alternatief voor ruwvoer. Het voeren van deze grof gemalen mix in het rantsoen kan dagelijks twee tot drie kilo drogestof aan ruwvoer vervangen. Het is in deze situatie extra van belang om het ruwvoer dat gewonnen wordt goed te conserveren. Het toevoegen van Bonsilage Maïs helpt om de groei van gisten en schimmels tegen te gaan. Het voorkomt broei en verlaagt de inkuilverliezen, waardoor de voederwaarde beter behouden wordt.

Rantsoenaanvullingen

  1. De vroegste voorjaarskuilen uit het zuiden/ oosten van het land hebben een prima voederwaarde, maar laten qua eiwit nog wel wat te wensen over. Kies hiervoor een aanvulling met zowel pensenergie als synchronised darmverteerbaar eiwit (SDVE), bijvoorbeeld in de vorm van (deels bestendige) soja en/of raap.
  2. Bij het toepassen van een snelle eerste snede in het rantsoen, dient u goed rekening houden met de structuurvoorziening. Het combineren van de snellere kuilen met een tragere tweede kuil is een goede optie. Ook passen bierbostel, sojahullen en bietenpulp om het pensmilieu te stabiliseren. Gebruik waar nodig ruwvoeders met veel structuurleverend vermogen als lucerne en graszaadhooi of gehakseld stro in het rantsoen. Ook kunt u kiezen voor krachtvoeders met een geleidelijke pensafbraak zoals de Stabiel (met pensbuffer) of Select. Heeft u daarnaast een vlotte, zetmeelarme snijmaïs kuil? Dan is de Select, Solide of Relax een uitstekende keuze.
  3. Voor de latere kuilen moet zowel het eiwit als de energievoorziening aangevuld worden. Een aanvulling met een Rucom van soja en/of (bestendig) raapschroot is gewenst, afhankelijk van de hoeveelheid snijmais en eiwitarme bijproducten in het rantsoen. Afhankelijk van de verteerbaarheid van de kuilen is een aanvulling met pensenergie gewenst. Bij een beperkt aandeel snijmaïs of tegenvallend zetmeelgehalte van de mais, kunt u geplette tarwe of mais in de Rucom opnemen. Deze producten hebben een hoog glucoseleverend vermogen (GLV).
  4. Het aandeel natte kuilen (< 35%) is veel geringer dan vorig jaar. Deze relatief zure kuilen zijn over het algemeen wel smakelijk. Let bij de natte kuilen ook op boterzuur. Zorg dat de mest niet te dun wordt en houd de koeien schoon. Hiermee voorkomt u dat sporen van boterzuur via het uier in de melk terechtkomen.
  5. De dit jaar vernieuwde, geconcentreerde Bestermine Buffer bevat bufferende componenten, die de koe ondersteunen bij pensverzuring. Een gift van 150 gram per dag van dit mengsel voorkomt dat de gezondheid van uw dieren in het gedrang komt.
  6. De Select en Solide passen afhankelijk van de overige rantsoencomponenten prima bij de zomerkuilen. De Optimaal sluit goed aan bij eiwitarmere, tragere kuilen (zie tabel 2).
  7. Via uw voerspecialist of handelaar kunt u voor uw bedrijf een rantsoen laten opstellen. Gezien de variatie in de voorjaarskuilen is dit zeker aan te bevelen.

Tabel 1: Gehalten en voederwaarde van voorjaarskuilen in 2016 Tabel 2: De geactualiseerde voederwaarden van Stabiel, Select, Optimaal en Solide