Voorkomen van subklinische melkziekte leidt tot gezondere koe

Aukje Geurtsen

Product Manager

26 februari 2024
-
5 minuten

Het aantal gevallen van subklinische melkziekte kan een stuk lager met een goed gebalanceerd, gegeven en gevreten droogstandsrantsoen.

[Dit artikel verscheen op 14 februari 2024 in De Boerderij]

Uitbannen van subklinische melkziekte is een utopie. Maar met wat extra aandacht kan het aantal gevallen best een heel stuk lager. En dat levert de veehouder minder ellende en een beter presterende koe.” Dat stellen Aukje Geurtsen, dierenarts, en Jolien Veneman, onderzoeker, beiden in dienst van De Heus Voeders.

 

Onderzoek

Veneman: “Subklinische melkziekte komt voor bij iets meer dan de helft van alle koeien. Dit blijkt uit onderzoek dat door ons is uitgevoerd in de periode 2019 en 2021 onder 535 koeien op 37 praktijkbedrijven.” Dit zijn reguliere bedrijven zonder een voorgeschiedenis met (sub)klinische melkziekte. Van de koeien op de bedrijven, exclusief de vaarzen, zijn bloedwaarden voor en na afkalven gemeten. Er is onder andere gekeken naar de calciumspiegel in het bloed. Geurtsen: “Op basis daarvan is vastgesteld of de koeien te maken hadden met subklinische melkziekte. Want de naam zegt het al. Aan de buitenkant en het functioneren van de koe merk je niets, maar ze hebben wel met de gevolgen te maken.” (Zie kader: Laag calcium beïnvloedt spierfunctie en is voorbode voor secundaire ziekten.)

 

Laag calcium voorbode voor meer aandoeningen

Laag calcium voorbode voor meer aandoeningen Calcium heeft een directe relatie met het functioneren van de spieren. 

Bij een extreem lage calciumwaarde ligt de koe aan de grond en is niet bij machte op te staan. Dat is de klinische melkziekte. Bij de subklinische versie is er ook verminderde spierwerking, zonder dat je het ziet. Maar het heeft wel invloed op het functioneren van het dier en kan leiden tot secundaire ziekten. Zo heeft verminderde spierwerking effect op de pensactiviteit waardoor een koe minder droge stof opneemt en verwerkt. Dat kan leiden tot slepende melkziekte en een verminderde productie die eigenlijk de hele lactatie voortduurt Een ander effect van de verminderde spierfunctie is een minder goede sluiting van de slotgaten van spenen waardoor er een hoger risico is op binnendringen van bacteriën met mastitis als gevolg. Ook op de vruchtbaarheid is er een negatief effect, want het opschonen van de baarmoeder verloopt ook vaak minder goed, met verhoogde kans op aan de nageboorte blijven staan.


Hormonale werking

Een koe na afkalven start met melk produceren en heeft direct na afkalven negen keer zoveel calcium nodig dan op dat moment beschikbaar is in het bloed. Om het aantal gevallen van subklinische melkziekte te verminderen is het belangrijk te weten hoe de calciumstofwisseling werkt (zie schema stofwisseling). De belangrijkste elementen in de calciumstofwisseling zijn een optimale werking van het hormoon PTH (Parathyreoïd hormoon of Paraathormoon) en een
voldoende aanvoer van vitamine D. Het hormoon PTH zet vitamine D om in een actieve vorm genaamd ‘calcitriol’. Dit zorgt voor drie zaken: ten eerste voor het minder uitscheiden van calcium via de nieren, ten tweede voor een betere opname van calcium uit het voer in de darmen en ten derde voor het vrijmaken van calcium uit de botten. 

Bij een onvoldoende activatie van het PTH-hormoon worden voorgenoemde organen minder geactiveerd om het calciumniveau te verhogen. De werking van het hormoon is het best bij voldoende hoge magnesiumbloedspiegel. Bij lage waarden van magnesium in het bloed is er een hoge kans op subklinische melkziekte. Dat daalt naar 25% als de magnesiumbloedwaarde
stijgt naar hogere waarden.

Zoals bij de meesten bekend is, heeft kalium een tegenwerkend of verdringend effect op magnesium. Dat is ook precies de reden waarom veel kali in het voer indirect tot meer (sub)klinische gevallen van melkziekte leidt. Een hoog fosforgehalte heeft een negatief effect op de omzetting van vitamine D naar calcitriol en hiermee ook een negatief effect op de calciumstofwisseling. 

Samenvattend betekent het dat de droogstandsrantsoenen geoptimaliseerd moeten
worden, naar energie en eiwitdekking, op vitamine D, kalium, fosfor en magnesium.
De kation-anionbalans (KAB), bestaande uit de waarden van zwavel, kali, chloor en
natrium moet naar beneden en mogelijk moet er calcium bijgevoerd worden. Dat is
in het geval van verzuren (bij een negatieve KAB) zeker het geval. Dan gelden ook andere
rantsoenkenmerken.

 

Droogstandsvoeding

Veneman: “In het onderzoek viel op dat in de noordelijke provincies het aantal gevallen van subklinische melkziekte hoger lag dan in het zuiden. Dat is niet verwonderlijk, gezien het feit dat de droogstandsrantsoenen in het noorden veelal minder of geen mais bevatten. Mais heeft een veel lager gehalte aan kali en fosfor en past dus uitstekend in droogstandsrantsoenen,
mits het verdund wordt om het energieniveau naar beneden te brengen.”

Geurtsen vult aan: “Het liefst moet het kaliumgehalte in een droogstandsrantsoen
rond 15 gram per kilo droge stof liggen, en in elk geval onder de 20. Voor fosfor koersen we op 2 gram per kilo droge stof, met een maximum van 3 gram. Met veel gras in het droogstandsrantsoen red je dat nauwelijks. Vervangen van een deel gras door snijmais helpt daar dus wel in.

Er is echter geen ‘one size fits all’-advies. Geurtsen wil wel uitgaan van de aanwezige voeders op het bedrijf. Afhankelijk van de kwaliteit en samenstelling zal er op elk apart bedrijf maatwerk moeten worden geleverd. Daarom is het belangrijk de mineralengehalten van elk ruwvoer te laten onderzoeken.

Tips voor correcte droogstand en voeding

  • Laat van elke kuil een mineralen- en sporenelementen-analyse uitvoeren.
  • Met die gegevens kan je rekenen aan de kation-anionbalans (KAB). Stel vervolgens
    een goed rantsoen samen in overleg met je voerspecialist.
  • Zorg voor een verlaging van de KAB in de droogstand.
  • Zorg ervoor dat het berekende rantsoen goed wordt gemengd zodat er geen selectie
    mogelijk is. En voer voldoende. Een lege voergoot betekent minder opname.
  • Koers op een opname van 13 kilo droge stof. Uit het onderzoek blijken verschillen
    tussen bedrijven variërend van 9,5 tot 16 kilo drogestofopname.
  • Ga bij te lage opname op zoek naar de oorzaak. Denk aan smakelijkheid (broei),
    beschikbaarheid (voldoende voer aan het voerhek) en bereikbaarheid (minimaal
    een vreetplek per koe)
  • Voor elke droge koe moet een ligplaats zijn.
  • Maak een kuil (of balen) die speciaal bestemd is voor droge koeien. Bemest
    dit gras niet met drijfmest. Dat houdt het fosfor en kaligehalte binnen de perken.
  • Geef een koe direct na afkalven een afkalfdrank. Een pas gekalfde koe zit altijd
    laag in de calciumbloedwaarde. Het is de bedoeling dat deze weer snel stijgt. Een
    calciumhoudende afkalfdrank ondersteunt de koe daarin.
  • Geef een klinische melkziekte koe naast een infuus ook altijd een calciumbolus.
  • Kies voor een brok met pensbestendige Choline zoals onze nieuwe Fitbrok.

VERBETER JE GRIP OP DE TRANSITIEPERIODE

Neem contact op met je rundveespecialist voor een advies dat past bij jouw bedrijf.

Over de auteur

Aukje Geurtsen

Product Manager